Vrijmetselarij en Crematie

De maçonnieke inbreng in het Belgische crematiedebat (1870-1932)

Bron: GUY L.J. LlAGRE

In tegenstelling tot hetgeen altijd is verondersteld, staat het niet vast dat de mens het enige levende wezen is dat weet dat het zal sterven. Wat wel vaststaat, is dat de mens het enige levende wezen is dat sinds oudsher zijn doden begraaft, en dood en begraafplaats in het menselijk symbolisch universum een belangrijke rol spelen.’ Het begrafenisritueel, de begraafplaats en het enkele graf leggen getuigenis af van de relatie tussen dood en cultuur. Samen vormen ze een complex van onderling afhankelijke culturele kenmerken die in een consistente en betekenisvolle wijze functioneren.’

Met de cultuur verandert aan het einde van de 18de eeuw ook de visie op de dood. De graven en de begraafplaatsen krijgen een nieuwe betekenis, waardoor het levenseinde nu – in tegenstelling tot de voorafgaande periode – een breuk markeert, een scheuring die een meer emotionele toenadering tot de dood openbaart.’ Steeds meer moeite heeft men met het afscheid nemen van een geliefde dode.

Dit vertaalt zich met name in katholieke landen in het ontstaan van buitensporige rouwen in de groei van begraafplaatsen waarop graven worden  beschouwd als een soort eigendom; men wil de nagedachtenis van de overledene zo lang mogelijk vasthouden: In die veranderende context ontstaat over de status van de begraafplaatsen tussen katholieken en liberalen in het midden van de 18de eeuw in België een felle en bitsige ideologische ‘kerkhofkwestie ‘. Ze
positioneert de opponenten in twee blokken.

Vanaf 1859 zijn onder druk van de vrijzinnigliberale opinie de katholieke parochies niet meer gemachtigd de confessionele (= kerkelijk gewijde) kerkhoven verder uit te breiden. Het hof van cassatie bevestigt in een aantal arresten dat het voortaan aan de burgerlijke gemeente toekomt begraafplaatsen in te richten.’

Geconfronteerd met deze discussie ziet de joodse gemeenschap zich in 1874 voor de halachische vraag geplaatst of een religieuze begrafenis op een seculiere
en pluralistische begraafplaats kan worden toegestaan.” De joden menen op religieuze gronden van niet, en ze pleiten voor strikt religieus gescheiden begraafplaatsen. Voor de kleine menigte Belgische protestanten liggen de zaken anders: zij hebben weinig of geen bezwaren tegen de religieus gemengde begraafplaats, of zijn er zelfs voorstander van.’

Nadat de kerkhofstorm is geluwd, doordat de wet is aangepast en de begraafplaatsen aan de kerkelijke macht zijn onttrokken, nemen de crematisten in de  ideologische discussie de fakkel over en wordt een nieuw hoofdstuk aan de controverse toegevoegd. De lijkverbranding wordt in de handen van liberalen en maçons een breekijzer om de katholieke hegemonie, die zwaar op de politieke besluitvorming weegt, uit de hengsels te lichten. Hoe en waarom dat gebeurt en welke de rol van enkele Belgische vrijmetselaren hierin is, vormt het onderwerp van deze bijdrage.


Crematie was niets nieuws in de Lage Landen: zowel de Romeinen en Germanen als diverse prehistorische culturen verbrandden hun doden. In de zogeheten ‘Sarcofaag van Simpelveld’ – in feite een askist – werden de verkoolde resten van een vrouw uit de Romeinse tijd aangetroffen.

Crematie in de Hebreeuwse cultuur

Het is niet mogelijk binnen het bestek van een kort artikel de geschiedenis van de crematie in extenso te beschrijven.” Onthouden we alleen dat lijkverbranding of crematie tot in de 19de eeuw cultureel en sociaal-economisch is bepaald, niet ideologisch.” In de late bronstijd (1500-400 vóór de  jaartelling) is het verbranden van lijken algemeen. Gaat men naar de Hebreeuwse cultuur, dan ontdekt men dat verbranding waarschijnlijk alleen heeft plaatsgehad na een voltrokken doodstraf. Van de schoondochter van Juda, Tamar, wordt bericht dat ze na het plegen van hoererij naar buiten moet worden gebracht en verbrand (Gen. 38 : 24). In de strafwetten wordt voorzien dat een man die overspel pleegt met zijn schoonmoeder, of een priesterdochter die ontucht pleegt, hetzelfde lot moeten ondergaan (Lev. 20 : 14). Over de interpretatie van de lijkverbranding van koning Saul en zijn zoons (1 Sam. 31 : 12) bestaat discussie. Leiden sommige exegeten uit deze passage af dat lijkverbranding in uitzonderlijke gevallen toch werd toegepast, een alternatieve lezing van de tekst zou kunnen zijn dat Sarap (gezalfd met kruiden) werd verwisseld met Saraf(verbrand), een probleem dat ik verder laat rusten.” De rabbijnen hebben in elk geval geweigerd de lijkverbranding uit te (laten) voeren.

Crematie in de Romeinse cultuur

De Romeinen nemen de crematie over van de Etrusken en van de Grieken. Ten tijde van Homerus is ze zowat algemeen en ook tijdens de Romeinse periode wordt ze vooral onder de aristocratische klassen populair.

Wat India en Japan betreft, de crematie zal er de eeuwen door blijven bestaan. De Chinezen daarentegen hebben haar nooit toegepast. De Europese landen gaan na de kerstening van Europa door de kerkvaders over op begrafenis. Die baseren zich op het Nieuwe Testament, waar ze in aanraking komen met een aantal fundamentele christelijke thema’s, die hen ertoe brengen de begrafenis naar voor te schuiven als enig christelijk uitvaart-alternatief.”

Ze beklemtonen de kracht die tot uitdrukking komt in het geloofsartikel over de wederopstanding des vleses aan het einde der tijden en over de wedergeboorte tot een nieuw leven hier en nu. De graflegging van Jezus (Joh. 12 : 24 en 1 Kor. 15 : 35 vv.) speelt hierbij een belangrijke rol. Naast de Bijbel putten de kerkvaders ook uit latere apocriefe boeken, zoals de Hemelvaart van Jesaja, het Evangelie van de Hebreeën, de Codex Bobbiensis en het Evangelie van Petrus.

Ook Hand. 12 : 7 staat hun als paradigmatisch beeld van een literalistisch geïnterpreteerde opstanding voor ogen: ‘En zie, een engel des Heren kwam bij hem staan, en licht begon te stralen in zijn cel. Hij gaf Petrus een stoot in de zij, maakte hem zo wakker en zei: Sta snel op. En de boeien vielen van zijn handen.’!’

Verbranding als straf

Keizer Karel de Grote verbiedt pas in 785 en onder voorwendsel van doodstraf de erematie.”  Enkel slachtoffers van epidemieën en ketters worden nog  verbrand.” Onder de verscheidene manieren om een veroordeelde ketter het leven te ontnemen neemt verbranding, naast verdrinking, de galg, onthoofding,
radbraking, vierendeling en levend begraven worden, een bijzondere plaats in.” De meest gebruikte wijze van openbare executie is de brandstapel, die altijd is opgericht op een openbare plaats.

Men beschouwt dit als de zwaarste straf.” Soms hing men de veroordeelde een zakje kruit om de nek om hem een al te pijnlijke doodsstrijd te besparen.

Na de Franse Revolutie

Na de Franse Revolutie en onder invloed van de Verlichting verandert de gezindheid ten aanzien van de crematie.” Enkele jaren na die Revolutie wordt in Frankrijk een plan ingediend om een piramidevormig bouwwerk in te richten voor lijkverbranding. De Engelse dichter Lord Byron laat ondertussen in 1822 in Italië zijn vriend en kunstbroeder Shelley, die tijdens een boottocht je is verdronken, op een houtstapel verbranden, zoals beiden waren overeengekomen.

Het thema van de crematie wordt op verzoek van de minister van binnenlandse zaken in de schoot van het ‘Institut de France’ zelfs aanleiding tot het organiseren van een wedstrijd.” Veertig inzendingen komen binnen en een voorstel tot erkenning van lijkverbranding wordt uiteindelijk in overweging  genomen. De discussie hierover strandt jammerlijk op de politieke ontwikkelingen.” Onder het consulaat wint de katholieke thesis weer veld en op 12 juni 1804 en 23 juli 1805 worden decreten uitgevaardigd die nog slechts één vorm van dodenbezorging toelaten: de begrafenis. Omdat maatschappelijke  evoluties nooit kunnen worden tegengehouden, wordt rond het midden van de 19de eeuw de draad weer opgenomen wanneer ook de Vrijmetselarij om de hoek komt kijken.

Lijkbezorging volgens de Italiaanse methode

Rond 1850 beginnen in West-Europa voorstanders van crematie zich te organiseren. Ze krijgen steun van de medische wereld, die vanwege hygiëne en  gebrek aan ruimte de voorkeur geeft aan crematie. Aanvankelijk duikt de thematiek op in Duitse en Italiaanse geneeskundige tijdschriften, gevolgd door Engelse publicaties. Ook het monument van de Franse romantiek, René de Chateaubriand, steekt zijn sympathie voor de lijkverbranding onder stoelen noch banken.” In 1857 dient de arts Ferdinand Coletti een rapport in bij de Academie voor Wetenschappen en Letteren te Padua. Het vormt het startsein voor de Italiaanse crematiebeweging, die in de jaren 1865 en 1866 de eerste opstellen doet verschijnen.

Men weet ook het in 1869 te Florence gehouden internationaal medisch congres tot een uitspraak voor crematie te bewegen. Van zodra de vrijmetselaren zich in het debat mengen is het hek van de dam en begint de crematie als een ideologisch spook door Europa te waaien.”

Dit vliegt, door de ideologische winden gedreven, Het Kanaal over, waar de kwestie wordt geïntroduceerd door de chirurg en lijfarts van keizer Napoleon lIl, sir Br:. Henry Thompson. Hij maakt in Wenen kennis met de lijkbezorging volgens de Italiaanse methode.” In de Nederlandse wet is lijkverbranding aanvankelijk niet mogelijk. In Frankrijk, Italië en Duitsland wel.

Zo wordt Br:. Eduard Douwes Dekker (Multatuli) verbrand in Gotha (Duitsland). Voorzover bekend, is hij de eerste Nederlander – een vrijmetselaar, aangenomen in de Gorinchemse Loge ‘Orde en Vlijt’ – die gecremeerd wordt.

Introductie van de crematie in België In België begint het verhaal omstreeks 1870, wanneer de Frans-Duitse oorlog uitbreekt. Duizenden lijken verrotten op het slagveld. De Brusselse scheikundige Br.’. Louis Créteur wordt aangezocht om hiervoor een oplossing te zoeken. Crematie is een uitkomst, maar de  crematie-ovens ontbreken.

Br:. Créteur voert daarom een experiment uit. Hij behoedt de lijken voor snelle ontbinding door ze te verbranden en daarna met kalk te bewerken.” Hij  werkt verder in het spoor van de experimenten van zijn in 1861 overleden collega Br:. Charles Etienne Guillery en die van zijn zoon, dr. Hippolyte Guillery. Deze twee hadden al eerder gezocht naar methoden om lijken te bewaren.”

Jean Crocq

Op 24 februari 1872 becommentarieert de Brusselse Br:. Jean Crocq, een chirurg die op dat moment aan de Université Libre de Bruxelles anatomie en neurologie onderwijst, de conclusies van Guillery, maar roert vooral de erachter liggende problematiek aan: het ontbreken van een graftombe als men een lijk bewaart, druist in tegen de normale gewoonten.” De taxering van Guillery’s experiment is slechts positief in zoverre de mogelijkheid wordt geboden slachtoffers van misdaden enkele maanden te bewaren vooraleer hen definitief te begraven.

Het experiment is, met andere woorden, vooral belangrijk voor de gerechtelijke geneeskunde, omdat via deze methode autopsie achteraf altijd mogelijk blijft.

De crematie wordt een openlijk wapen

Op 9 maart 1873 verschijnt in het Brusselse blad La Discussion een artikel getiteld ‘Een oplossing voor de begrafeniskwestie; de verassing van de lijken’ .28 Dit anti-doctrinaire en sterk onder impuls van de Belgische Vrijmetselarij staande zondagsblad verschijnt van 1870 tot 1873 en houdt het midden tussen een krant en een tijdschrift.

Het gaat in op het groeiende besef van onderlinge solidariteit dat deze jaren kenmerkt. Br:. Eugène Goblet d’ Alviella is één van de scribenten.
Het blad wordt door sommige tegenstanders van crematie een radicaal blad genoemd, dat ten dode is gedoemd, en crematie wordt


Op blz. 22, 23 en 24: De ‘Vereniging voor Facultatieve Crematie’ maakte op niet mis te verstane
wijze propaganda voor legalisering van crematie. De tegenstellingen tussen begraven en cremeren
werden door de Facultatieve gebruikt om mensen over te halen zich te laten cremeren. Fotokopieën
uit Crematie in Nederland /875-/955 door I. Franke.

gezien in het licht van de op dat moment nog vers in het geheugen liggende kerkhofkwestie. Ideologische, financiële en hygiënische motieven worden in een pleidooi voor de verassing aan elkaar gekoppeld. Volgens deze krant is de begrafenis een barbaars en absurd systeem, een vergiftigd geschenk van het christendom. Dit is een signaal dat de crematie nu ook in België een openlijk wapen in de maçonnieke en antiklerikale strijd is geworden.

Verenigingen ontstaan

Vanaf 1874 worden in Londen, Zürich, Berlijn, New-York, Bres!au, Straatsburg en Gotha – stuk voor stuk protestantse plaatsen vererugmgen voor crematie opgericht.” Utrecht blijft niet achter, en in 1874 ziet de ‘Vereeniging tot invoering der Lijkenverbranding in Nederland’ het levenslicht. Eén van de voornaamste doelstellingen is het verkrijgen van een crematorium, waarvoor men echter zal moeten wachten tot 1914.

Argumenten pro en contra

In diezelfde periode verschijnt in het Belgische Journal de médecine et de chirurgie een bijdrage waarin Br:. Crocq het thema van de lijkverbranding ook vanuit het standpunt van de gerechtelijke geneeskunde benadert.” De verplichte lijkschouwing alvorens te cremeren moet de argumenten
van de tegenstanders ontzenuwen.

Crocq vindt een strijdmakker in Br:. Charles Potvin, die nog drie andere argumenten voor de invoering van de crematie naar voor schuift: de zekerheid over het einde van het menselijk bestaan, de efficiëntie en ten slotte de netheid en de lage kostprijs.”

Potvin, die de geschiedenis van de crematie beschrijft, probeert als een soort Jules Verne een toekomstbeeld te schetsen. Twee jaar nadat Phileas Fogg in De reis om de wereld in 80 dagen op de rug van een olifant het nog ontbrekende stuk van de Great-Indian Peninsular spoorlijn heeft overbrugd, laat ook hij zijn verbeelding spreken: ‘Stel u een grote rouwzaal voor, waaronder de oven is gebouwd; buiten is de gasopslag en de schoorsteen; het konvooi komt binnen,
zoals op de begraafplaats, als de ceremonie afgelopen is en de allocuties uitgesproken laat men de kist in een stenen kuil zakken, het deksel van de oven  opent zich en sluit zich onmiddellijk weer. De rest is onzichtbaar …’

Br:. Potvin zoekt met crematie vooral aansluiting bij de Griekse en de Latijnse beschaving. Is er een juridisch probleem met het uitwissen van sporen van een misdaad, men legge het aan scheikundigen voor en ‘Scientia vincere Tenebras’ (het motto van de Université Libre de Bruxelles).

De katholieken in het verweer

Korte tijd later hoort men in rooms-katholieke hoek een heel andere klok luiden. ‘De begrafenis en de crematie’ is de titel van een lezing van de katholieke Leuvense professor in de scheikunde Louis Henry, uit 1869. Ze wordt zes jaar later in de gezaghebbende Revue Catholique gepubliceerd en als overdruk uitgegeven.

Henry spreekt ironisch over ‘de zogenaamde nieuwigheid van de lijkverbranding’ en noemt haar vooral een politiek probleem. Hij beschouwt de ontwakende
crematiebeweging – terecht – als een hernieuwde uitgave van de grote kerkhovenkwestie, die past in een anti-godsdienstige en liberale – lees: maçonnieke – politiek.”

Ze valt terug te brengen tot een aspect van de grote strijd om de beschaving die gelijktijdig in Duitsland aan de gang is: de ‘Kulturkampf’ .34 De Kulturkampf is de strijd die in de periode 1871-1879 wordt gevoerd tussen de Duitse regering onder Otto von Bismarck en de rooms-katholieke kerk. Die wil haar verminderde invloed terugwinnen en de moderne, liberale maatschappij bestrijden. De crematieproblematiek ondergaat volgens de katholieke hoogleraar
een Germaanse invloed.”

In de voorstanders van de lijkverbranding herkent hij tegenstanders van het katholieke onderwijs. Precies dat onderwijs en de macht van de kerk zijn de inzet van de Kulturkampf en van de grote ideologische en politieke strijd die tussen 1850 en 1875 overal in Europa wordt geleverd.” Begraven is voor Louis
Henry een religieuze daad bij uitstek:

‘De crematie raakt direct aan het geestelijk domein … ik zeg dus dat de kwestie van de crematie staat in het teken van het beest… Het spreekt dus vanzelf dat de crematie een bij uitstek liberale stelling is. Ze komt voor op het liberaal programma – in zoverre er een liberaal programma bestaat – naast het verplicht onderwijs. ‘

Lezingen en artikels

In het antiklerikale aspiraties koesterend  burgerlijk en maçonniek milieu volgen de lezingen over de crematie elkaar nu snel op.

Het lichaam van de gestorvene: al dan niet verbeeld als kunstvoorwerp een heilzaam ‘memento mori’, maar voor de aanhangers van crematie simpelweg een gevaar voor de hygiëne. Grafbeeld van kardinaal Lagrange, laat-middeleeuws, Musée Calvet, Avignon.

De liberale kranten L’ Echo du Parlement, Le Journal de Liège en Gazette de Bruxelles steunen haar.” In 1873 verschijnt in La presse médicale een vertaald artikel van de Italiaanse hoogleraar Polli. Hij brengt de voornaamste argumenten voor de crematie onder de aandacht. Dit artikel is de uitloper van een internationaal congres voor gezondheidszorg dat in Brussel plaatsvindt en zich uitspreekt voor crematie.” In de Brusselse ‘Association libérale’ houdt Br:.  Jean Crocq in 1876 een opgemerkte redevoering.” Hij bespreekt beide vormen van lijkbezorging, gaat in op de dodenverering in de klassieke oudheid en  staat stil bij de onhygiënische situatie op veel begraafplaatsen.

De stichting van een vereniging

Op 6 februari 1882 wordt aan de maçonnieke Université Libre de Bruxelles (ULB) door een tiental prominente wetenschappers onder leiding van Br:. Jean Crocq de ‘Association pour la Propagation de la Crémation des Morts’ (vereniging voor de propagering van de crematie der doden) opgericht.” De vereniging stelt zich tot doel de crematie politiek bespreekbaar te maken, maar een grote activiteit legt ze niet aan den dag; kenmerken zijn een grote stilte en een complete inactiviteit.” Ze stelt alleen op 28 februari 1882 een verzoekschrift op dat bij de Brusselse gemeenteraad wordt ingediend.”

Op 7 maart 1883 verdedigt Br:. Eugène Goblet d’ Alviella – hij wordt op 23 maart 1884 verkozen tot Grootmeester van de Belgische Vrijmetselarij – een  gelijksoortig memorandum voor de kamer van volksvertegenwoordigers.”
Als documentatie leest hij vooraf het boek van Théophile Roller over de religieuze opvattingen in de oude kerk van Rome.” Uit dit werk trekt hij de conclusie dat de gewoonte de doden te begraven in plaats van hen te cremeren, helemaal niet typisch christelijk is. Anderzijds valt hem op dat de crematie ook in het heidendom niet algemeen verspreid is geweest. De brandstapel is bij de Grieken eerder uitzondering dan regel, enkel in tijden van epidemie of oorlog.”

Met deze kennis  gewapend, weerlegt hij dat crematie een puur antichristelijk gebruik is en vraagt aan de liberale ministers van justitie en van binnenlandse
zaken om een wetsvoorstel in te dienen. Een goede wettelijke regeling moet facultatieve lijkverbranding behoeden voor een toename van de criminaliteit, één van de contra-indicaties die door de tegenstanders worden ingebracht. De oprichting van crematoria moet vooral om puur hygiënische motieven worden mogelijk gemaakt. De argumentatie die verder wordt ontvouwd heeft het over de evoluerende demografie. Men zal voor een moeilijke keuze komen te staan: ofwel crematie verplichten, ofwel de levenslange concessies (d.i. is de periode tussen de begrafenis en de ontgraving van 99 jaar) afschaffen. In de argumentatie wordt verwezen naar een op 8 augustus 1832 in de Franse Chambre des deputés (kamer van volksvertegenwoordigers) ingediend wetsvoorstel, maar ook naar het succes van de crematiebeweging in Duitsland, Zwitserland, Italië en de Verenigde Staten. Het dilemma tussen afschaffing van levenslange concessies en verplichte crematie vindt in de facultatieve lijkverbranding een ideale uitweg. Sentimentele en morele bezwaren wijst Goblet d’ Alviella van de hand:

‘De crematie kwetst noch het gevoel van
menselijke waardigheid, noch het respect
voor het stoffelijk overschot van onze gelijken
… deze nieuwe vorm van begrafenis wil
de dood een meer troostrijke, in elk geval
een serener en hoogstaander vorm geven. ’46

Hetzelfde lot ondergaat het medisch-juridische argument; er zijn voldoende wetenschappelijke garanties mogelijk om te voorkomen dat lijkverbranding zou leiden tot het uitwissen van bewijzen van een onnatuurlijke dood. Om één en ander op korte termijn in een wettekst te gieten, verwijst hij naar het  reglement op lijkverbranding dat in de provincie Milaan sinds 1 oktober 1878 van kracht is. Zijn argumentatie wordt door de redactie van de liberale krant L’ Echo du Parlement onmiddellijk bijgevallen.

De geschiedenis van het vuur

In 1886 neemt het Heilig Officie met twee decreten tegen de lijkverbranding een scherp standpunt in. Het eerste decreet, waarin paus Leo xm zijn volgelingen formeel verbiedt lid te worden van verenigingen en occulte genootschappen (‘maçonnieke sekten’) die crematie gunstig gezind zijn en propageren, dateert van 19 mei 1886.

Als tweede document verschijnt op 15 december 1886 een brief waarin de kerk elke wilsbeschikking verbiedt waarin wordt gekozen voor crematie. Een kerkelijke lijkdienst wordt in dat geval ontzegd. Ten slotte wordt op 27 juli 1892 een reeks praktische problemen opgelost in verband met het toedienen van het sacrament der zieken en stervenden.

De scherpe veroordeling van 1886 houdt verband met het conflict tussen de Italiaanse loge en de kerk, dat naar een hoogtepunt evolueert. Vrijwel onmiddellijk heeft op 27 september 1886 in Gotha een protestmeeting plaats.” Enkele maanden daarvóór, op 17 mei 1886, bepleit Br: . Jean Crocq in de
senaat nog eens het voordeel van de crematie.

En in Verviers verschijnt in de ‘Bibliothèque Gilon’ Br:. Goblet d’Alviella’s Religieuze geschiedenis van het vuur. Het boek gaat over de symboliek en het  gebruik van het vuur in verscheidene culturen.” Goblet d’ Alviella probeert enige visies op de ontwikkeling van het vuur, geput uit verschillende bronnen, te groeperen. Het boekje bestaat uit drie delen: de theologie van het vuur, de rol van het vuur in de eredienst, en de mythologie van het vuur.

De crematieproblematiek brengt hij ter sprake samen met de betekenis van het vuur als hemelse bemiddelaar in de eredienst. In de mythologie is de vlam voertuig van de ziel naar de hemel. Vanuit dat geloof menen de Germanen dat ze wegvliegt in de vlammen van het offer, die zijn aangestoken door de hamer van Thor.

Vuur heeft hier een bemiddelende rol tussen hemel en aarde. De bliksem komt uit de hemel; het vuur van het offer stijgt naar de hemel op. Is het niet voor
de hand liggend dan te denken dat het vuur het offer verteert en de ziel naar de hemel voert? In en door het vuur vindt een gedaanteverandering plaats en tegelijk is het vuur transportmiddel voor de veranderde materie.

De auteur herhaalt dat de crematie wel gebruikelijk is bij alle Indo-Europese volkeren, maar niet bij de Perzen. In Perzië worden de lijken in de open lucht achtergelaten voor de aasgieren en zelfs niet begraven. Dat komt hem goed van pas: ‘Niet één van onze lezers die zo’n gebruik niet absurd en antiygiënisch, ja zelfs afstoot wekkend en verwerpelijk vindt. Maar verschilt dit dan zoveel van wat er bij ons gebeurt wanneer wij er, door vooroordeel, aan vasthouden om de bodem te vergiftigen door onze resten aan de rottigheid van het graf toe te vertrouwen? En hoeveel meer goede zorgen, instinct en respect voor de waardigheid van de mens, poëtisch gevoel en zelfs ware religiositeit zit er niet in het procédé dat door onze voorvaderen werd gebruikt om de levenden van de lijken te bevrijden en tegelijkertijd eer te brengen aan het geestelijk element dat in hun ogen het essentiële van de persoonlijkheid van de overledene vormde?’49

In mei 1886 – de katholieken komen in 1884 weer aan de macht – stelt Br:. Crocq bij het debat over de begroting van het Ministerie van binnenlandse zaken en van openbaar onderwijs het thema nogmaals aan de orde.” Hij presenteert de zaak slecht en het resultaat is navenant: de kwestie wordt afgevoerd en begraven.

De crematievereniging neemt een nieuwe start

In 1896 wordt in een beperkte vriendenkring rond Br:. Goblet d’ Alviella en de progressiefliberale advocaat en Br:. Henry Lafontaine het plan opgevat de vele jaren eerder opgerichte crematievereniging nieuw leven in te blazen. SI Ook de rijke Waalse filantroop Raoul Warocqué wordt bij de plannen betrokken.” Ze zullen pas op 7 februari 1905 worden gerealiseerd. De oprichting wordt op 7, 8 en 9 februari aangekondigd in Le Petit Bleu, Le Journal de
Charleroi, Etoile Beige, La Réforme, Le Peuple en Gazette de Liège. Op 31 maart 1906 wordt onder leiding van de industrieel Ernest Solvay de eerste algemene vergadering gehouden.

Enkele maanden later geeft hij de fakkel door aan zijn ULB-collega Br:. Paul Spehl, evenals Crocq en Goblet d’ Alviella lid van de vrijzinnige protestantse
kerk.” De vereniging telt zo’n 300 leden. Er wordt een drieledige doelstelling vooropgesteld. Men wil om te beginnen de crematiegewoonte propageren. Daarnaast wil men onderzoek verrichten in verband met facultatieve  lijkverbranding. Als derde doelstelling staat de wettelijke erkenning van de verassing voorop.

Vanaf juli 1906, het jaar waarin men in Abraham Kuyper. Karikatuur van Albert Hahn. Nederland eindelijk door de Vennootschap Westerveld een plaats voor een crematorium aangeboden krijgt op de begraafplaats Driehuis in Velsen, wordt het maandblad La Crémation uitgegeven.” Het verschijnt als geïllustreerd blad in een oplage van ongeveer 2.000 exemplaren (met een onderbreking van zes jaar tussen augustus 1914 en juni 1920) tot aan de totstandkoming van de wet op de crematie in 1931.55 Goblet d’ Alviella wordt benoemd tot erevoorzitter van de vereniging, waaruit hij na een meningsverschil pas op 11 april 1924 ontslag neemt.” Waarover het geschil ontstaat, is niet helemaal zeker.

Ik vermoed vanwege de kritiek op het Kamerbesluit van de maand tevoren. Een wetsvoorstel tot legalisering van de crematie wordt met 86 tegen 63 stemmen afgewezen en naar aanleiding van deze gebeurtenis verschijnt er in La Crémation een artikel onder de titel ‘Les libéraux lèchent les bottes des cléricaux’ (De liberalen likken de laarzen van de klerikalen). Aannemelijk is dat de liberale voorman en Minister van Staat Goblet d’ Alviella zich door dit artikel beledigd voelt.


De toespraak van Jules Lebeau

Van 6 tot 9 september 1910 wordt in Brussel het vierde internationaal crematiecongres gehouden. Bij deze gelegenheid publiceert La Crémation een bijzonder themanummer, met een overzicht van alle aspecten van de crematieproblematiek. De opening wordt bijgewoond door een zeventigtal personen, onder wie een aantal vrijmetselaren die in het beschermcomité zetelen. Rondom de plechtigheid hangt een sfeer van clandestiniteit, doordat ze wordt geboycot door de Belgische regering en het bestuur van de wereldtentoonstelling, die op 16 juli 1910 in Antwerpen wordt geopend.” Voor het congres is nergens plaats en het  Belgisch paviljoen wordt niet afgestaan. Wel wordt er een  replica van het volledig aan de crematie
gewijde Griekse tempeltje van Cnide gebouwd, maar daarbij blijft het.

Het congres moet van Antwerpen uitwijken naar Brussel, waar het liberale en maçonnieke stadsbestuur een gemeenteschool ter beschikking stelt. De aanwezige antiklerikale pers hoort de bespreking van alle mogelijke aspecten van lijkverbranding; de technische eisen in verband met de bouwen de uitrusting van crematoria; het medisch toezicht op het overlijden en de aanpassing van de wetgeving inzake lijkbezorging. De protestantse predikant ds.  Jules Lebeau houdt er een opmerkelijke toespraak.” Daarin articuleert hij dat crematie niet antigodsdienstig is en dat de katholieke kerk met haar onverdraagzaamheid het ongelijk aan haar kant heeft. Hij ziet de verassing als een volstrekt valabele en religieus neutrale vorm van lijkbezorging. Dat vanuit godsdienstig of sociaal standpunt gerechtvaardigde bezwaren tegen crematie kunnen worden ingebracht, ontkent hij in een oproep om de bespreking uit de passionele sfeer te halen:

‘Voor de joodse en de protestantse religie is de knoop doorgehakt. Zie maar wat er gebeurt bij onze buren en in Amerika. Veel crematieverenigingen worden voorgezeten door rabbi’s en dominees.t”

Gereformeerd Nederland

Bij de Nederlandse gereformeerden wordt in deze periode dezelfde discussie heel anders
getoonzet. Abraham Kuyper ziet in juli 1874 in een brief aan Groen van Prinsterer de evolutie in de richting van de crematie met lede ogen aan. Zeer bezorgd schrijft hij dat , … de positie van het Christenvolk steeds benarder wordt. De crematie als nieuwe krachtige poging om de maatschappij uit haar christelijke scharnieren te lichten, grijpt mij sterk aan. De lezing der talloze geschriften hierover toont hoe sterk de antichristelijke macht zich reeds voelt. ’60 Kuyper tekent niet alleen protest aan tegen de materialistische levensopvatting, maar ook tegen de lijkverbranding als een ten vure offeren aan een hogere macht.”

De overheid mag volgens hem tot het doen verbranden van lijken geen toestemming verlenen voordat niet is gebleken dat wie de crematie zoeken dat doen voor zichzelf en niet om propaganda te drijven voor heidense gewoonten tegen het christelijke graf. Dat deze houding nog minstens tot 1959 nazindert, blijkt uit datgene wat de gereformeerde hoogleraar G. Brillenburg Wurth schrijft. De crematie wordt volgens hem vooral van humanistische zijde voorgestaan en verdedigd uit hygiënische overwegingen, maar de aversie van de mens tegen het Goddelijk oordeel is nooit ver weg:

‘Uit dien hoofde, menen wij als christenen ons ertegen te moeten verzetten. De lijkverbranding betekent het verzet tegen iets, dat een christelijke traditie, maar toch een heel zinvolle en waardevolle christelijke traditie verdient te heten. ’62

Een bisschoppelijke veroordeling

De strijdbijl wordt na de Eerste Wereldoorlog nog niet begraven. In 1917 verschijnt in de nieuwe Codex iuris Canonici een uitdrukkelijk verbod van verassen.” Op 27 en 28 juli 1920 herhalen kardinaal Mercier en de Belgische bisschoppen hun veto. De lijkverbranding is en blijft antikatholieke en antigodsdienstige propaganda, een strategisch onderdeel van de materialistische vrijzinnigen die zijn gericht op stelselmatige ontkerstening van de  samenleving.”

Tussen 1917 en 1926 wordt het verbod door de Heilige Stoel driemaal herhaald. De redenen worden in drie punten samengevat: de crematie stoelt op een materialistische levensvisie, ze is een loochening van de onsterfelijkheid van de ziel, en ze is een loochening van de opstanding. Dit principiële verzet zal pas door een instructie van het Heilig Officie op 5 juli 1963 worden opgeheven.” Van dan af wordt de crematie mogelijk als ze niet voortvloeit uit bedoelingen
die tegenstrijdig zijn aan die van het geloof van de kerk. Het binnenbrengen van de urne in de kerk blijft op de meeste plaatsen nog steeds een probleem.

Crematies in België

De eersten die zich in België laten cremeren, zijn doorgaans maçons. Ze behoren tot de hogere klassen; want zo lang de katholieken de bouw van crematoria tegenhouden, kunnen enkel de gegoeden zich een crematie veroorloven. In de lente van 1925 wordt daarom door de vrijdenkersbond ‘Libre pensée’ in  samenwerking met de Belgische vereniging voor de verspreiding van crematie de vzw ‘La cendre’ opgericht.”

Kort voor de oorlog is al de coöperatieve vereniging ‘La Flamme’ met een soortgelijke doelstelling gecreëerd, die waarschijnlijk onder druk van de oorIogsomstandigheden ter ziele is gegaan.” Men wil de nabestaanden van de leden financieel bijstaan, zodat ze in de beste omstandigheden en met respect voor de nagedachtenis en de wil van de overledenen een crematieplechtigheid kunnen organiseren.

Br:. Eugène Goblet d’ Alviella treedt enkele maanden vóór zijn dood op als beschermheer. Hij wordt volgens eigen wilsbeschikking in 1925 in Père Lachaise te Parijs gecremeerd, waarna de urne later in het familiegraf te Court-Saint- Etienne (België) wordt bijgezet,”

Het einde van de discussie

In april 1929 debatteert de Brusselse gemeenteraad opnieuw over de begraafplaatsen. Deze discussie wordt voor een aantal liberalen de directe aanleiding  om nog maar eens de bouwen de exploitatie van een crematorium te bepleiten.” Ze herhalen op 15 april 1929 de wens dat ook de nationale regering werk zou maken van een wet op de facultatieve lijkverbranding. Zoals dat in de politiek wel vaker gaat, bloeit het debat dood door het heftige protest van de tegenstanders, in dit geval de katholieken.

De ‘Vereniging voor de verspreiding van de crematie’ heeft de plannen voor de bouw van een crematorium in de Brusselse agglomeratie klaar; maar de sfeer van antiklerikaal protest waarin de discussie baadt, gooit opnieuw roet in het eten. Het is voor liberalen en socialisten wachten op een openlijke confrontatie tussen de regering en het episcopaat, en die komt in alle hevigheid in februari 1931.

De directe aanleiding is het overlijden in Parijs van Br:. Louis Bernheim.” Bemheim, een vrijzinnig-joodse luitenant-generaal die tijdens de Eerste Wereldoorlog het commando over de eerste artilleriedivisie voert, wordt op 16 februari 1931 op Père Lachaise gecremeerd.” De bijzetting van de urne staat
aangekondigd voor 31 februari 1931 op de begraafplaats van Evere.

Omdat het een staatsbegrafenis is, moet ze bij wet worden goedgekeurd; maar de katholieke kerk tekent verzet aan en kardinaal Van Roey onderneemt stappen bij de katholieke minister De Brocqueville om de staatsbegrafenis af te gelasten. In zijn brief van 19 februari erkent de primaat de verdiensten van de overledene, maar hij betreurt de plechtigheid die volgens hem tegen de geplogenheden van het volk indruist. Hij ziet ze als een uitdaging aan het adres van het katholieke geweten, dat crematie nog altijd afwijst. Het volk mag zich – aldus nog Van Roey – niet solidariseren met deze misplaatste gebeurtenis,
zeker indien men weet dat de aflijvige naast jood en voorstander van de crematie vrijmetselaar is geweest. De katholieke
minister is het hiermee eens en meent Br:. Bemheim een staatsbegrafenis te moeten onthouden. De ministerraad besluit uiteindelijk echter – onder druk van de publieke opinie – toch de as van de generaal bij te zetten met gepaste militaire eer.

Het eerste crematorium in België: Ukkel-Calevoet, kort voor de opening op 2 juni 1933 (uit: Notes
SUf la crémation, 1932, blz. 2).

Katholieken tegen crematie

Naar aanleiding van de bisschoppelijke breve laat de moraaltheoloog A. Janssen bij het katholieke Davidsfonds een brochure verschijnen, waarin hij tegen de lijkverbranders of crematisten fel van leer trekt.” Voor de protestanten van hun kant is de crematie een privé-zaak: vanuit de Bijbel vallen geen tegenargumenten aan te voeren. Na een paar turbulente besprekingen tijdens de Kamerdebatten van 26 juni en 3 juli, wordt een wetsontwerp zes dagen  later in de Kamer aangenomen, met een krappe meerderheid van 82 stemmen tegen 72 en acht onthoudingen.”

In de senaat worden de standpunten van voor- en tegenstanders samengevat. De eerste Belgische crematiewet wordt op 21 maart 1932 goedgekeurd, en verschijnt in het Staatsblad op 2 april 1932.74 Nederland en België Het valt bij het lezen van dit artikel op dat Nederland en België in de 19de eeuw een verschillende evolutie doormaakten. De eerste crematie in Nederland vond plaats op 1 april 1914 in het crematorium Velsen in het Noord-Hollandse Driehuis.

Architect Maurius Poel van Hilversum maakte het ontwerp voor het bekende koepelvormige crematorium, dat later is uitgebreid door architect W.M. Dudok. Op 1 april 1914 vond de eerste crematie plaats, en wel die van het oudste lid van de vereniging, die inmiddels was herdoopt in ‘Vereeniging voor
Facultatieve Lijkverbranding’. Tegen de  familie van de overledene werd een proces aangespannen. Door de Hoge Raad werd echter de uitspraak van het Haarlemse kantongerecht bevestigd dat crematie niet strafbaar was, omdat er in de toen geldende begrafeniswet van 1869 nog geen woord stond over lijkverbranding.”

In 1909 werd de ‘Arbeidersvereeniging voor Lijkverbranding’ opgericht, met als doel het cremeren in ruime kring opgang te doen vinden. Pas in 1955 werd  het verbranden van doden wettelijk toegestaan en in 1968 volgde ten slotte de gelijkstelling aan het begraven. Toch is het pas met het aannemen van de herziening van de Wet op de Lijkbezorging, in juni 1991, dat cremeren en begraven – 77 jaar na de eerste crematie – wettelijk zijn gelijkgesteld. Door deze herziening is het nu in Nederland ook mogelijk de overledene te cremeren zonder kist.

Tot slot

Het onderzoek van de sociale verbanden en hun vervlechtingen, zo bleek uit dit artikel, heeft ook het karakter van de bestudering van vooronderstellingen die aan bepaalde verbanden en relaties ten grondslag liggen. Eén van de belangrijke draden in het liberale netwerk van vrijdenkers en vrijmetselaren in e 19de eeuw is het antiklerikalisme. In het pleidooi dat tussen 1870 en 1931 wordt gevoerd voor crematie, is dit op de voorgrond en manifest aanwezig. Op intensieve wijze mengen vrijmetselaren zich tegenover de katholieken in het debat. 76 Aanvankelijk zijn politieke en filosofische argumenten in de discussie afwezig; Br:. Jean Crocq kaart als één van de eersten de problematiek aan vanuit het standpunt van de gerechtelijke geneeskunde en de hygiëne. Naarmate de ideologische elementen een rol gaan spelen, beginnen ook andere maçons zich in het debat te mengen. Het levendig houden van de herinnering aan de voor de crematiebeweging bijna charismatische figuur van Grootmeester Br.. Eugène Goblet d’ Alviella zal nog lang erg belangrijk blijken voor het mobiliseren van leden en middelen.

Opvallend is verder dat de Bbr:. Goblet d’ Alviella en Crocq beiden een overstap maken vanuit de Vrijmetselarij naar een vrijzinnig protestantisme. Dat deze overstap samenvalt met het ontwaken van de crernatiebeweging, toont aan dat beide – vrijzinnig protestantisme en Vrijmetselarij – in het laatste kwart van de 19de eeuw in België in dezelfde ideologische voedingsbodem aarden. De Vrijmetselarij heeft samen met het vrijzinnig protestantisme en de vrijdenkerij
de propagering van de crematie gelegitimeerd.

Hierbij is ten slotte opgevallen dat de demarcatielijn tussen liberalisme en maçonnerie in die periode heel vaag is. Dat verandert naarmate de 19de eeuw verstrijkt. De liberale cultuur stroomde de Vrijmetselarij binnen en deze ging op haar beurt deel uitmaken van de liberale cultuur. De crematie werd op deze wijze in rapport met de tijd een liberaal-maçonniek breekijzer om de katholieke hegemonie uit de hengsels te lichten. De vraag of Nederland een soortgelijke
evolutie heeft gekend, heb ik opengelaten.

Als de gelegenheid zich voordoet, hoop ik als het even kan daarop, na archiefonderzoek, op een later tijdstip in Thoth te kunnen terugkomen.

NOTEN

* Crematie, een methode van lijkbezorging zo oud als de menselijke beschaving, werd in de 19de en 20ste eeuw
in vele Europese landen ervaren als iets revolutionairs. Zeer opvallend is dat juist vrijmetselaren zich in diverse
landen sterk gemaakt hebben voor deze ‘rationele’ methode. Dit artikel over het crematiedebat in België
kan worden gelezen als complement bij het artikel van Gilles Borrie, ‘Vrijmetselaren en crematie’, in Thoth
1999, blz. 199-210.

Voor een verdere overzicht van alle Noten verwijs ik u naar de hier te vinden link naar de PDF uitgave van dit document.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *